Ik kijk naar de grote viltwerken in galerieën. Groot formaat, groots gebaar, grote naam. En ik voel… niets. Behalve dan een knagende ergernis.
Want als ik door de laagjes heen kijk, zie ik het: deze werken zijn niet gemaakt door de handen van de ‘meester’. Ze zijn uitgevoerd door een anoniem leger van kunststudenten en assistenten. Het concept was koning, de uitvoering slechts een noodzakelijk kwaad. En het resultaat? Vaak slordig. Losse draden, onzuivere vlakken, een werk dat schreeuwt om aandacht maar fluistert wanneer het om ziel gaat.
En dan kijk ik naar de ambachtslieden. De vrouwen in hun atelier, de mannen in hun schuur. Zonder grote naam, zonder schare fans. Zij die hun eigen wol kaarden, hun eigen verfbaden trekken, en elk stuk met eigen handen tot leven brengen. Daar zie ik het: passie die door de vingers glipt, liefde die in elke vezel wordt gekneed, en een ziel die straalt in de precisie van het werk.
Dit is geen afgunst. Het is een vraag. Een luide, wollige vraag:
Wanneer zijn we de waarde van het maken vergeten?
Er is een diep respect verschoven. Van het vakmanschap naar het concept. Van de urenlange toewijding naar de snelle verklaring. Alsof een idee groter is dan de daadkracht om het zelf te realiseren.
Maar wat is een concept zonder vakmanschap? Een lege huls. Een lichaam zonder ziel.
En wat is vakmanschap zonder groot formaat? Alles. Het is eerlijk. Het is oprecht. Het is groots in zijn eenvoud. Je hoeft niet groot te werken om groots te zijn. Een perfect gevilt sjaaltje, een buideltje waar elke vezel op zijn plek ligt, een lapje dat de hele geschiedenis van de wol en de maker in zich draagt – dat is grootsheid.
Laten we stoppen met het vereren van de naam en weer beginnen met het eren van het werk. Het echte werk. De modderige handen, de pijnlijke schouders, de ogen die ieder detail checken. Laten we de waarde weer leggen waar hij hoort: bij de passie, de precisie en de ziel.
Niet in de grootte van het werk.
Niet in de bekendheid van de naam.
Maar in de liefde van de handen die het maakten.